Toen zei de HEER tegen mij:
‘Hak twee stenen platen uit, gelijk aan de vorige, maak een kist en kom naar Mij toe, op de berg. Dan zal Ik op die platen de geboden schrijven die ook op de eerste stonden, voor jij ze stuksloeg. Daarna moet je ze in de kist leggen.’ Ik heb toen van acaciahout een kist gemaakt en twee nieuwe stenen platen gehouwen. Daarna ben ik met de twee stenen platen de berg opgegaan. En de HEER heeft er hetzelfde op geschreven als de eerste keer:
de tien geboden die Hij u vanuit het vuur had bekendgemaakt, toen u bij de berg bijeen was. Hij overhandigde mij de platen, waarna ik terugging, de berg af. Ik heb ze in de ark gelegd, de kist die ik in opdracht van de HEER gemaakt had, en daar liggen ze nog.
Vervolgens zijn de Israëlieten van de bronnen van Bene-Jaäkan naar Mosera getrokken. Aäron is daar toen gestorven en er begraven; zijn zoon Eleazar volgde hem op als priester. Ze zijn daarna verder gereisd naar Gudgod en van daar naar Jotbata, dat in een gebied met veel wadi’s ligt. In die tijd wees de HEER de stam Levi aan om de ark van het verbond met de HEER te dragen, om voor Hem dienst te doen en in Zijn naam de zegen uit te spreken. Zo is het tot op de dag van vandaag. Daarom bezitten de Levieten geen eigen grond zoals de anderen; zij mogen immers bestaan van de dienst aan de HEER, zoals Hij hun heeft beloofd.
Net als de eerste keer heb ik dus veertig dagen en nachten op de berg doorgebracht, en ook ditmaal gaf de HEER mij gehoor:
Hij besloot u te sparen. En de HEER zei tegen mij:
‘Ga aan het hoofd van het volk weer op weg, dan kunnen ze het land binnengaan dat Ik hun voorouders onder ede heb beloofd, en het in bezit nemen.’